Is de Corona reflex tot anti-globalisering terecht?

Nu met de corona-crisis zijn er vele voorstellen om het anders te gaan doen met de economie en de hele maatschappij. Overwegend is de roep om de economie minder mondiaal en meer lokaal te maken. Twee economisch geografen – J.J. Vogelaar en T. van Rietbergen – lieten onlangs in Trouw (Opinie, 16 april) weten: “Met reflex tot anti-globalisering schieten we in eigen voet[1]”. In feite is het een lofzang op de mondiale arbeidsdeling waarbij ieder land vooral moet doen (produceren) waar het, het beste in is. En zij betogen we juist hierdoor onze huidige welvaart te danken hebben. De vrije markt is daarbij belangrijk. Maar beargumenteren ze, met nu wel enige aanpassingen zoals de verschuiving van de belasting op arbeid naar die op kapitaal en het meer belasten van de rijken ten behoeve van het klimaat, armoede en de zorg. En sommige producties, zoals van medicijnen, zeggen ze Europees moeten we maken. De overheersende teneur van hun schrijven is symptomatisch voor het reflexmatige trompetgeschal over de huidige globalisering. Zodat Aarde een weerwoord niet kon laten.

De verdediging van de huidige globalisering door twee deze economisch geografen  is, ondanks de kanttekeningen, wat kort door de bocht. Zeker is een bepaalde mate van specialisatie goed en levert het voordelen op. Maar je kunt van iets goeds teveel hebben. En dat is wat er aan de hand is met veel ontwikkelingen in onze maatschappij, onder andere met de globalisering. De door het geld – de dominante productiefactor – aangedreven productie wordt constant opgeduwd naar groter, sneller, meer, ‘efficiënter’. Er is een geldgedreven groeidwang. Elke bereikte optimale situatie wordt vernietigd door de druk naar maximalisering. Zo werd een normale wereldhandel met enige nuttige arbeidsdeling een over-globalisering met doorgeslagen cash-cropping: de concentratie in landen op slechts een of enkele producties voor de export, ten koste van een meer diverse bedrijvigheid. Dat is waaraan de briefschrijvers voorbij gaan: de opgetreden verschraling van de productie in de landen die meedoen aan het global casino. De toenemende afhankelijkheid van enorme, fossiel aangedreven mondiale handelsstromen, die landen uiterst kwetsbaar maakt. Daarbij nog de teloorgang in die landen van een brede technologische vaardigheid. Alleen maar vlees, zuivel, tulpen en chipmachines, waterwerken en financieel advies, alleen maar soja en hout, alleen maar kolen of olie, alleen maar koffie of bananen – het zijn bedroevend eenzijdige economische plaatjes. Re-lokalisering van de bedrijvigheid wordt wel protectionisme verweten, de grootste vloek in de wereld van het vrije ondernemen. Maar wat er nu vooral beschermd wordt zijn de enorme kapitaalstromen die over de wereld razen, op zoek naar de hoogste opbrengst.
In de crisisjaren van de jaren ’30 van de vorige eeuw zag de befaamde Engelse econoom Keynes het duidelijk: “Ik sympathiseer met hen die eerder reducering dan maximalisering van de economische verwevenheid tussen naties voorstaan. Ideeën, kennis, kunst, gastvrijheid, reizen – dat zijn dingen die naar hun aard internationaal zijn. Maar laat goederen zoveel mogelijk thuis gemaakt worden. En houdt vooral de financiering nationaal.” Voor ‘thuis maken’ gebruikte hij het woord homespun, als burger van een eens grote textielnatie. Kortom, laten wij ook maar weer wat meer thuis gaan spinnen.

Willem Hoogendijk
Stichting Aarde

[1] https://www.trouw.nl/opinie/met-ons-reflex-tot-antiglobalisering-schieten-we-onszelf-in-de-voet~b5b9f79f/